Waarom leren niet altijd genoeg is om het te doen

We hebben het allemaal wel eens ervaren. Je hebt iets nieuws geleerd of iemand heeft je een tip gegeven om iets anders te doen en toch doe je het niet of lukt het niet. In deze blog gaan we hier dieper op in en leggen we uit wat hier de reden voor is.

Model van de Logische niveaus

Om bovenstaande vraag te beantwoorden gebruiken we het model van de logische niveaus. Robert Dilts, een van de grondleggers van de NLP, heeft dit model ontwikkeld. Dit model geeft inzicht in hoe wij mensen leren, veranderen, denken en functioneren.

Het model van de logische niveau’s bestaat uit de 6 niveau’s die je hier links ziet. We zullen deze hieronder toelichten met als voorbeeld skiën.

Omgeving:

Het onderste niveau is omgeving. Het gaat hier om zaken als Waar ben je? Welke dingen moeten gebeuren? Wanneer speelt het? Met wie ben je? Wat moet er zijn? Enzovoort.

Als je deze vragen vertaalt naar ons voorbeeld skiën dan krijg je hier antwoorden als Oostenrijk, berg, sneeuw, ski’s, skilift enz. Allemaal zaken die je op omgevingsniveau nodig hebt.

Gedrag:

Het volgend niveau is gedrag. Hier gaat het om wat je doet. Bij skiën bv skipunten naar elkaar (pizza) om te remmen, schouders naar het dal, druk op je buitenski en omhoog komen voor de bocht. Allerlei zaken die een leraar je zal uitleggen, voordoen en leren tijdens skiles.

Het mooie aan gedrag is daarbij dat als we iets eenmaal kunnen en dit vaker doen we dit “automatiseren”. Veel gedrag is daardoor onbewust. Als je een ervaren skiër vraagt wat je moet doen op de piste om naar beneden te skiën zal deze de bovenstaande zaken zelden noemen. Hij heeft dit dusdanig geautomatiseerd dat hij dit doet zonder er over na te denken en zich er niet meer bewust van is. Neem de proef maar eens op de soms door aan een ervaren skiër te vragen wat je moet doen om op een piste naar beneden te skiën.

Vermogen:

Dit niveau gaat over het kunnen. Hoe doe je het. Dit leer je vooral door het te doen en te blijven oefenen. Allerlei gedrag voeg je samen om tot echt kunnen te komen. Bij skiën betekent dit vooral veel doen (en vallen en weer omstaan), meestal onder begeleiding van een skileraar.

Overtuigingen:

Hier hebben we het over waarom. Dit kan gaan over waarom je iets doet of ook waarom iets belangrijk voor je is. Deze overtuigingen heb je in verschillende soorten. Zo heeft iedereen situationele overtuigingen die alleen op bepaalde momenten spelen (bv in een vliegtuig of tijdens een vergadering) en overtuigingen die je altijd hebt (vaak overtuigingen over jezelf als persoon). Alle overtuigingen zijn of belemmerend (waar je last van hebt) of helpend (die je ondersteunen). Van veel van de overtuigingen die we altijd hebben zijn we ons niet bewust. We hebben wel last of baat van de effecten, maar de overtuiging zelf zit meestal onderin onze ijsberg.

Bij skiën kunnen situationele overtuigingen voor mensen zijn: lekker buiten bezig, in de vrije natuur, genieten van de beweging en snelheid zijn.

Identiteit:

Dit niveau gaat over jou als persoon. Wie ben je, wat zijn je voorkeuren, hobbies, wat vind je leuk enzovoorts. De vorige niveaus waren vooral situationeel (hoewel sommige overtuigingen ook al altijd of veel spelen). Deze en het volgende niveau zijn veel “vaster”. Er kan wel wat anders zijn binnen verschillende situaties, maar voor het grootste deel blijven ze gelijk in elke situatie. Dit gaat dus niet meer over skiën, maar over jou als persoon.

Spiritualiteit:

Dit is het hoogste niveau. Dit gaat over het waarvoor. Het grotere geheel. Wat wil je bereiken? Wat wil je achterlaten? De term spiritualiteit wordt weleens gekoppeld met religie. Dat wordt hier niet bedoeld, hoewel voor sommige mensen religie misschien wel hun spiritualiteit is.

Interactie tussen niveaus:

Binnen deze 6 niveaus vindt interactie plaats. Als je namelijk op een bepaald niveau iets verandert dan veranderen alle niveaus eronder altijd. De niveaus boven het interventie niveau veranderen echter maar zelden.

Als je dus in het voorbeeld van skiën iemand heel veel filmpjes op Youtube laat bestuderen over wat je moet doen om te skiën (gedragsniveau), dan zal deze persoon wel goed kunnen vertellen wat je moet doen, maar daarmee zal deze persoon nog niet kunnen skiën. Er is op vermogensniveau niets veranderd. De persoon zal echt moeten gaan lessen om alle gedrag te kunnen gaan toepassen.

Als deze persoon die niet kon skiën tijdens de vakantie een aantal lessen heeft gevolgd zal deze persoon langzaam stapjes gaan maken in de ontwikkeling doordat het vermogen groeit. Met de groei op vermogensniveau wordt het gedrag makkelijker en automatischer (de persoon valt minder en durft meer). Daardoor verandert ook de omgeving. De babyweide wordt vervangen door makkelijke blauwe pistes en de snelheid wordt hoger. Dit gaat zo door en met voldoende oefening (en vertrouwen) worden de pistes rood en later zwart.

De crux van het model:

Nu het model helder is kunnen we de vraag waar we mee begonnen beantwoorden. Veel trainingen, tips en feedback die we krijgen werken op gedrags- en vermogensniveau. Het niveau daarboven is overtuigingen. We hebben het gehad over situationele overtuigingen en overtuigingen die er altijd zijn. Daar zit de crux voor ons probleem. We bekijken het eens vanuit zowel bevorderende als belemmerende overtuigingen.Als voorbeeld nemen we een manager die in een training leert delegeren.

Bevorderende overtuigingen zullen deze persoon juist helpen bij het ontwikkelen van zijn delegerende vermogen en gedrag. Als deze manager bv de overtuiging heeft “alles komt goed” of “ik maak mijn mensen beter als ik aan ze delegeer”, Dan zal die overtuiging rust en ruimte geven om met de training en tips aan de slag te gaan en deze echt toe te passen. Het delegeren zal makkelijk natuurlijk worden en de manager ontwikkelt zich er steeds verder in.

Als er echter (niet meteen zichtbaar, ook voor de persoon zelf vaak niet) onder de oppervlakte belemmerende overtuigingen spelen dan hebben die direct effect op gedrags- en vermogensniveau. Voorbeelden zijn bv “Ik kan het beter dan mijn mensen” of “Ik moet altijd perfect werk afleveren” of “Ik mag niet falen”.

Dit soort overtuigingen zorgen ervoor dat deze persoon ondanks eventueel geleerde vermogens om te delegeren dit niet (of in ieder geval niet van harte en op de juiste manier) zal doen.

Dit is ook meteen het antwoord op de vraag waar we mee begonnen. Als je iets leert (op gedrags- of vermogensniveau), maar er speelt iets op één van de niveau’s erboven (en dat is dan meestal op overtuigingsniveau) dan zal je dat dus ook(en als eerste) moeten oplossen om te zorgen dat het geleerde echt en op de juiste manier gaat worden toegepast. In bovenstaande voorbeeld kun je trainen op delegeren wat je wil, maar het zal de persoon niet verder helpen.

Conclusie:

Als je dus de volgende keer tot de conclusie komt dat je iets niet toepast of doet terwijl je dat eigenlijk wel wil of zou moeten doen kijk dan eens naar je eigen overtuigingen. Welke overtuigingen heb je over het onderwerp en hoe houden die je tegen?

Voor verdere handvatten om belemmerende overtuigingen bij jezelf te vinden en op te lossen verwijzen we je graag naar de serie angstblogs die je onder persoonlijke ontwikkeling kan vinden of neem contact met ons op voor meer informatie of een vrijblijvende afspraak hierover.

We zullen binnenkort een blog wijden aan hoe we op basis van dit model tijdens onze trainingen en coachings op overtuigingsniveau werken om wel blijvende verandering te realiseren bij onze deelnemers. Mocht je er nu al meer over willen weten neem dan ook vooral contact met ons op.